Bij het heffen van bouwleges bevoordeelt de gemeente Wijdemeren mensen die meer te besteden hebben boven mensen die alleen geld hebben voor een kleine verbouwing aan hun woning. Hoe meer een inwoner te besteden heeft aan een bouwproject des te groter de korting die de gemeente geeft op de bouwleges. Dat blijkt na het doorrekenen van de tarieven uit de Wijdemeerse legesverordening 2021.

Al eerder meldde Rading Nul dat Wijdemeren bij een klein bouwproject (bouwkosten 10.000 euro exclusief btw) de hoogste bouwleges heft in de hele Regio Gooi en Vechtstreek. Ook kwam aan de orde dat deze gemeente bij een grotere bouwsom (170.000 euro excl. btw) zowel landelijk als regionaal een middenmoter is met de hoogte van de bouwleges.
Dat riep vragen op, bijvoorbeeld of in Wijdmeren ‘de kleine man wordt gepakt’. Die vraag viel eerder nog niet goed te beantwoorden. Om dat wel te kunnen is het nodig eens goed te kijken naar de legesverordening 2021 van de gemeente, daarbij relevante vragen te stellen en er een rekenmachine bij te pakken. De uitkomsten zijn opmerkelijk.
Categorieën
Volgens de verordening moet voor bouwactiviteiten met bouwkosten tot en met 7.200 euro aan leges 416 euro met de gemeente worden afgerekend. Daarboven komen vier categorieën waarbij de bouwkosten telkens hoger zijn. De eerste categorie loopt van 7.200 euro tot 61.500 euro. Aan leges is in deze categorie verschuldigd: een basisbedrag van 416 euro plus 3,16 procent van de bouwkosten boven de 7.200 euro. Neem een inwoner die vergunning wil voor een project met 41.200 aan bouwkosten. Die moet dan over 41.200 – 7.200 = 34.000 euro die 3,16 procent betalen. Dat is 1.074,40 euro. Plus genoemd basisbedrag van 416 euro. Samen is dat 1.490,40 euro.
Op soortgelijke manier worden ook in de hogere categorieën de leges berekend. Maar per categorie hoger veranderen er wel dingen. In de een na laagste categorie (7.200 tot 61.500 euro bouwkosten) waarop hierboven een rekensommetjes is losgelaten gelden twee belangrijke cijfers: het basisbedrag van 416 euro en het variabele bedrag van 3,16 procent van de bouwkosten boven de 7.200 euro. In categorie 3 (61.500 tot 186.500 euro bouwkosten) is het basisbedrag verhoogd naar 2.130 euro. Maar in ruil daarvoor hoeft over de bouwsom boven de 61.500 euro niet 3,16 procent aan leges te worden betaald, maar 2,57 procent. Het basisbedrag is dus hoger dan in de vorige categorie, maar het percentage bouwsom dat wordt meegerekend lager. Zo gaat het ook met de twee hoogste categorieën, die van 186.500 tot 934.400 euro bouwkosten en tot slot die van 934,400 euro en meer. Bij de één na hoogste categorie is het basisbedrag opgetrokken naar 5.340 euro en het percentage van de bouwkosten verlaagd naar 2,23 procent. In de hoogste categorie is het basisbedrag nog hoger (22.041 euro) en het percentage van de bouwkosten nog lager (1,51 procent).
Redelijk, toch?
Zo op het oog is er weinig aan de hand. De vaste basiskosten lopen op van 416 via 2.130 en 5.340 naar 22.041 euro en in ruil daarvoor zakt het percentage van de bouwkosten dat moet worden betaald (afgezien van de laagste categorie, waar geen bouwkosten worden meegerekend) van 3,16 via 2,57 en 2,23 naar 1,51 procent. Dat zier er best aardig uit: vaste kosten steeds hoger, maar om de boel in balans te houden is het variabele deel van de legesrekening op een steeds wat lager percentage gebaseerd. Dat is alleszins redelijk, toch?
Zo zal ook de gemeenteraad er wel naar hebben gekeken toen deze in december vorig jaar de legesverordening 2021 goedkeurde. De werkelijkheid is echter anders, maar dat blijkt pas als er echte rekensommen worden gemaakt. De vraag is namelijk wat heel concreet het effect is van oplopende vaste basisbedragen in combinaties met afnemende percentages van bouwkosten.
Dat effect is in onderstaande tabel te zien in kolom 3, maar daarover straks meer. Nu eerst even bij het begin beginnen. In de eerste kolom staan telkens hogere bouwkosten. In de tweede kolom is voor elk van die bouwsommen uitgerekend wat de aanvrager van een bouwvergunning in totaal aan leges moet betalen.
Deel van de werkelijkheid
Maar die kale cijfers geven slechts een deel van de werkelijkheid weer. Het enige wat we zien, is dat er hogere leges verschuldigd zijn naarmate de bouwkosten hoger zijn. Maar hoe zit het tussen die legesbedragen onderling? Wat zijn daartussen de verhoudingen? Ofwel: wat is precies de invloed van het oplopende vaste legesdeel in combinatie met het afnemende percentage van de bouwkosten dat wordt meegerekend?
Dat komt pas aan het licht als we – ter vergelijking – alle aanvragen gelijk benaderen, dus als we voor alle categorieën bouwkosten de leges op precies dezelfde manier berekenen. Dat wil zeggen: voor elke categorie hetzelfde vaste basistarief van 416 euro en als variabel deel van de leges voor elke categorie hetzelfde percentage (3,16) van de bouwsom boven de 7.200 euro.
Dankzij de rekenmachine blijkt dan ineens (zie kolom 3) dat de legesbedragen voor de duurdere bouwprojecten hoger uitkomen dan volgens de manier waarop de gemeente op dit moment de leges berekent. Hoe duurder het bouwproject, des te groter het verschil in euro’s met de gemeentelijke rekenmethode. In de laatste kolom tot slot is te zien hoeveel duurder bouwvergunningen zouden zijn als wordt gerekend op de manier zoals in de derde kolom is gedaan.
Toenemende ongelijkheid
Anders gezegd: in kolom 4 is te zien welke kortingsbedragen de gemeente bij bouwleges geeft aan mensen die (soms veel) meer te besteden hebben. Hoe hoger het bedrag dat inwoners in een bouwproject kunnen steken, des te groter het voordeel in euro’s dat de gemeente ze toeschuift. Ofwel: het systeem van oplopende vaste legeskosten en een afnemend percentage van de bouwkosten dat moet worden betaald zorgt er helemaal niet voor dat de boel een beetje in balans blijft. Het zorgt juist voor toenemende ongelijkheid, afhankelijk van hoe diep iemands zakken zijn
Hoe de verhoudingen op dit moment liggen, kan ook worden uitgedrukt in een ander cijfer, namelijk in het kortingspercentage op de bouwleges die de gemeente geeft. Bij bouwsommen van 7.200 en 50.000 euro is geen sprake van korting. Bij een bouwsom van 100.000 euro krijgt de aanvrager van de vergunning 6,8 procent korting, bij 150.000 euro bouwkosten beloopt die 10,6 procent, bij 500.000 euro wordt 22,9 procent korting gegeven, bij 1.000.000 gaat het om 27,5 procent en bij anderhalf miljoen om 35,7 procent korting. Dus hoe meer een bouwlustige inwoner te besteden heeft, des te meer korting de gemeente geeft.
In een nota over de lokale heffingen die de gemeente Haarlem in 2018 opstelde, wordt een alinea gewijd aan dit verschijnsel dat een inwoner relatief goedkoper uit is naarmate de bouwkosten hoger zijn en dus de financieringscapaciteit van de betreffende inwoner groter. Die Haarlemse nota noemt dat ‘degressieve tarieven’. Ook staat er: ,,Hiermee wordt enerzijds bereikt dat de burger niet met al te hoge lasten wordt opgezadeld en anderzijds dat het bedrag aan bouwleges niet onevenredig hoog is ten opzichte van de gemaakte kosten of de verrichte diensten.’’
Er ‘wringt’ iets
Dat laatste (‘bouwleges niet onevenredig hoog’) klinkt niet zo heel gek. Het eerste (‘al te hoge lasten’) is echter nogal eigenaardig waar het gaat om mensen die pakweg een half, een heel of anderhalf miljoen kunnen verspijkeren. Een cynicus zal allicht opmerken dat voor iemand die exclusief btw 1,5 miljoen in een nieuw te bouwen stulpje kan steken van die laatste 17.006 euro vast niet zal omrollen. Maar ook wie de zaken gewoon nuchter bekijkt, kan zich moeilijk aan de indruk onttrekken dat er met die bouwleges iets ‘wringt’.
Het lijkt wel alsof hier in zekere zin aan inkomenspolitiek wordt gedaan – niet om zwakkeren in de samenleving te beschermen, maar om bemiddelde tot zeer bemiddelde inwoners een douceurtje te geven. Lang niet alle gemeenten hanteren ‘degressieve tarieven’, maar heel ongebruikelijk is het ook niet. En dat terwijl gemeenten niet aan inkomenspolitiek mogen doen. Dat is voorbehouden aan de landelijke politiek.
Subsidie voor vermogenden?
Maar los van wat landelijk wel of niet mag of wat wel of niet gebruikelijk is, zou de Wijdemeerse gemeenteraad zich best eens wat dingen mogen afvragen als eind dit jaar de begroting 2022 en de legerverordening 2022 moeten worden vastgesteld. Is het wel de bedoeling de welvarend(st)e aanvragers van bouwvergunningen met kortingen te bevoordelen? Moet het geld dat daardoor niet wordt geïnd uit de algemene middelen worden gehaald om de boel financieel toch rond te laten lopen? Of zit de structuur van de legestarieven nu zo in elkaar dat de mensen die een klein (ver)bouwproject willen beginnen met hun leges in feite opdraaien voor de kortingen voor de bouwers in spe met een dikke portemonnee? Scherper gesteld: worden vermogende inwoners via de legesverordening gesubsidieerd door mensen die er iets minder warmpjes bij zitten?
Nog afgezien van van zulke politiek getinte vragen zou het trouwens ook wel prettig zijn als het college eens behoorlijk uitleg geeft over het hele legesdossier. Jaarlijks wordt wel de geschatte opbrengst van de leges vermeld, maar niet de kosten die de gemeente voor vergunningen moet maken – en al helemaal niet hoe die kosten in grote lijnen zijn samengesteld. Verder zou het toch niet teveel gevraagd moeten zijn dat het college eens laat weten of – en waarom dan – de legesheffing al dan niet kostendekkend is (vermoedelijk maar ten dele). Zoiets hoort gewoon in de begroting te staan.